desolata 2
Maria zegt:
'Ze hebben me daar weg gehaald...
Oh! hoe mensen in hun vroomheid soms wreed zijn!
Wat zouden die dagen voor mij geweest zijn,
in die rustige moestuin, wachtend op de opstanding van mijn Jezus?
Veel, veel minder aangrijpend dan wat ik elders moest meemaken.
Er was daar geen spoor van een misdrijf.
De planten, goed en onschuldig, bleven bloeien om God te prijzen.
De vogels, goed en onschuldig, bleven nestelen en zingen om de Heer te gehoorzamen.
Zij haatten niet, zij hadden niet gehaat, niet vervloekt, niet gedood.
Zij hadden de kreten van haat en godslastering gehoord
en waren bang in het struikgewas weggedoken
terwijl de planten beefden
in de wind van toorn.
Zij hadden hun Heer voorbij zien komen
achtervolgd, geslagen, gewond, stervend,
zoals één van hen door een sperwer
of door een menigte perverse kinderen,
en hadden medelijden en angst voor Hem gevoeld
denkend dat dit het einde van ieder schepsel was
wanneer de Schepper ter dood werd gebracht
die, zo goed, altijd voor hen woorden van liefde had
en zegeningen, en een snede brood.
In die vrede had ik mijn kwelling in slaap kunnen voelen vallen
en ik zou hebben gehuild, zonder krampen, onder de sterren en in de gouden zon,
tot de zondagse dageraad de deuren voor mij zou hebben geopend
en mijn Zoon de mijne gemaakt.'
[3/6/44]
Reacties
Een reactie posten