cecilia's huwelijk 2


-HH. Cecilia & Valeriaan-

Maria Valtorta:

'Nu komt Valerianus binnen

en loopt met uitgestrekte handen op Cecilia af.

Het is duidelijk dat hij heel veel van haar houdt.

Cecilia lacht om zijn glimlach.

Maar ze gaat niet naar hem toe.

Ze blijft in het midden van de kamer staan,

want zodra de oude dienstmeisjes die haar op bed hadden gelegd naar buiten kwamen,

stond ze weer op.

Valerianus is verrast.

Hij vindt dat ze haar niet goed hebben gediend

en is nu al boos op de dienstmaagden.


Maar Cecilia kalmeert hem

door te zeggen dat zij het was die hem staand wilde opwachten.

"Kom dan, mijn Cecilia", zegt Valerianus, terwijl hij haar probeert te omhelzen.

"Kom, ik hou zoveel van je."

"Ik ook. Maar raak mij niet aan. Beledig mij niet met menselijke liefkozingen."

"Maar Cecilia!… Jij bent mijn bruid!"


"Ik ben van God, Valeriaan. Ik ben christelijk.

Ik hou van je, maar met mijn ziel in de hemel.

Je bent niet met een vrouw getrouwd,

maar met een dochter van God die door engelen wordt gediend.

En de engel van God is bij mij ter verdediging.

Beledig het hemelse wezen niet met daden van triviale liefde.

Je zou ervoor gestraft worden."


Valeriaan is verbaasd.

In eerste instantie verlamt de verbazing hem,

maar dan wordt hij overweldigd door woede

omdat hij wordt bespot en raakt geïrriteerd en gaat schreeuwen.

Hij is gewelddadig, ontgoocheld in [voor hem] het mooiste.

"Jij hebt me verraden! Je maakt grapjes met mij. Ik geloof het niet.

Ik kan het niet, ik wil niet geloven dat jij een christen bent.

Je bent te goed, te mooi en te intelligent om tot deze ruige coven te behoren.

Maar nee! Het is een grap. Je wil spelen, als een klein meisje. Het is jouw feestje.

Maar de grap is te gruwelijk... Genoeg! Kom naar me toe!"


"Ik bén christelijk. Geen grapje.

Ik ben er trots op dat ik één van hen ben,

omdat er een zijn betekent dat je groots bent op aarde en daarbuiten.

Ik hou van je, Valeriaan. Ik hou zoveel van je... dat ik naar je toe ben gekomen

om je naar God te brengen, om je bij mij te hebben, in God."


"Verdomme, jij gekke vrouw en meinedige!

Waarom heb je mij verraden? Ben jij niet bang voor mijn wraak?..."


"Nee, omdat ik weet dat je nobel en goed bent, en van mij houdt.

Nee, omdat ik weet dat je niet durft te veroordelen zonder bewijs van schuld.

Het is mij niet kwalijk te nemen..."


"Je liegt over engelen en goden. Hoe kan ik dit geloven?

Ik zou het moeten zien, en als ik het zág... als ik het ZAG...

zou ik je respecteren als een engel.

Maar voorlopig ben je mijn bruid.

Ik zie niets. Ik zie alleen jou."



"Valeriaan, kun jij geloven dat ik lieg?

Kun jij dat geloven, jij die mij kent?

Leugens zijn laf, Valeriaan. Geloof wat ik je vertel.

Als jij mijn engel wilt zien, geloof dan in mij, en je zult hem zien.

Geloof in degenen die van je houden.

Kijk: ik ben alleen met jou. Je zou mij kunnen vermoorden.

Ik ben niet bang. Ik ben overgeleverd aan jouw genade.

Je kunt mij aangeven bij de prefect. Ik ben niet bang.

De engel beschermt mij met zijn vleugels.

Oh! als je hem kon zien!..."


"Hoe zou ik het kunnen zien?"

"Door te geloven in wat ik geloof.

Kijk: op mijn hart zit een kleine boekrol. Weet je wat het is?

Het is het Woord van mijn God. God liegt niet, en God heeft gezegd

dat we niet bang moeten zijn, wij die in Hem geloven,

want adders en schorpioenen zullen zonder gif voor onze voeten zijn..."


"Maar ook jij sterft...

met duizenden in de arena’s..."


"Nee. Wij gaan niet dood. Wij leven eeuwig.

De Olympus bestaat niet. Het paradijs wel.

Daarin zijn geen liegende goden met brute hartstochten.

Maar alleen engelen en heiligen, in het licht en de hemelse harmonieën.

Ik hoor ze... Ik zie ze... O Licht! O Klank! O Paradijs! Daal neer! Daal neer!

Kom en maak deze zoon van je de jouwe, deze echtgenoot van mij.

Jouw kroon moge eerst naar hem en dan naar mij gaan.

Aan mij de pijn om zonder zijn genegenheid te zijn,

maar de vreugde om hem geliefd te zien door U, in U, voordat ik kom.

O vreugdevolle hemel! O eeuwige bruiloft!

Valeriaan, we zullen verenigd zijn voor God,

maagdelijke echtgenoten, gelukkig

met een volmaakte liefde..."


Cecilia is extatisch.

Valeriano kijkt haar bewonderend en ontroerd aan.

"Hoe zou ik… hoe zou ik dit kunnen hebben?

Ik ben de Romeinse patriciër.

Tot gisteren genoot ik en was wreed.

Hoe kan ik zijn zoals jij, engel?"


"Mijn Heer is gekomen om leven te geven aan de doden.

Aan dode zielen.

Word herboren in Hem en je zult net als ik zijn."


"We zullen samen Zijn Woord lezen

en jouw partner zal graag jouw leraar zijn.

En dan neem ik je mee naar de Heilige Paus.

Hij zal je volledig Licht en Genade geven.

Als een blinde man wiens pupillen geopend zijn, zul je zien.

Oh! kom, Valeriaan, en hoor het eeuwige Woord dat in mijn hart zingt."


En Cecilia neemt haar man bij de hand,

nu heel nederig en kalm als een kind,

en gaat naast hem zitten op twee grote stoelen

en leest het eerste hoofdstuk van het Evangelie van Johannes

tot en met vers 14, daarna hoofdstuk 3 over Nicodemus.'


[22/7/44]

Reacties

Populaire posts van deze blog

Agnes buiten de muren

maria's gezicht

de geliefde 3