phenicula 2
Maria Valtorta:
'De gebruikelijke vragen en suggesties
worden gevolgd door de al even gebruikelijke reacties:
"Ik ben een Christen. Ik offer aan geen andere God dan aan mijn Heer Jezus Christus."
Ze wordt veroordeeld tot de colonne.
Haar kleren worden afgerukt en het is naakt, in aanwezigheid van het volk,
dat haar handen en voeten worden vastgebonden achter een van de pilaren van het Tribunaal.
Om dit te doen, ontwricht men haar heupen en armen.
De pijn moet ondraaglijk zijn.
Maar dit is nog niet genoeg:
men trekt de touwen om de polsen en enkels aan,
me slaat haar op de borst en op haar blote buik met staven en zwepen,
men draait haar vlees om met een tang
en er worden haar nog andere gruwelijke martelingen aangedaan
van hetzelfde soort dat ik niet durf te vertellen.
Van tijd tot tijd, wordt haar gevraagd
of ze nu instemt om aan de goden te offeren.
Phenicula reageert met steeds zwakkere stem:
"Nee. Aan Christus en aan Hem alleen.
Nu ik Hem begin te zien, en elke marteling Hem dichter bij mij brengt,
willen julie dat ik Hem verlies? Doe jullie werk, zodat mijn liefde vervuld kan worden.
Wat een zoete bruiloften zijn het waar Christus de bruidegom is en ik zijn echtgenote!
Dat is de droom van heel mijn leven!"
Wanneer men haar losgemaakt van de kolom,
valt ze op de grond, alsof ze dood is.
Haar ledematen ontwricht, misschien zelfs gebroken,
ondersteunen haar niet langer, reageren niet langer op enig bevel van de hersenen.
Haar arme handen, gezaagd door het touw aan de polsen,
die haar twee armbanden maakten van levend bloed,
hangen als dood.
Haar voeten, ook gescheurd aan de malleolus
tot het punt waarop de zenuwen en pezen zichtbaar worden,
lijken duidelijk gebroken, te zien aan de onnatuurlijke manier
waarop ze gevouwen zijn.
Maar haar gelaat drukt het geluk van een engel uit.
Tranen stromen langs haar bloedeloze wangen,
maar haar ogen lachen, verzonken in een visioen
dat haar in extase brengt.
De gevangenbewaarders, of liever: de beulen, schoppen haar
en duwen haar met hun voeten naar het platform van de quaestor
alsof ze een vuile zak was, zo vies zelfs dat ze niet kan worden aangeraakt.
- "Ben jij nog in leven?"
- "Ja, door de Wil van mijn Heer."
- "Blijf jij insisteren? Wil jij werkelijk dood?"
- "Ik wil léven. Oh ! Mijn Jezus, open de hemel voor mij! Kom, eeuwige liefde!"
- "Gooi haar in de Tiber! Het water zal haar enthousiasme kalmeren."
De beulen tillen haar brutaal op.
De pijn van gebroken ledematen moet ondraaglijk zijn.
Toch glimlacht ze.
Ze wikkelen haar in haar kleren, niet uit fatsoen
maar om te voorkomen dat ze op het water blijft drijven.
Onnodige voorzorg!
Met ledematen in een dergelijke staat kun je niet zwemmen.
Alleen haar hoofd komt uit de wirwar van kleren tevoorschijn.
Haar arme lichaam, over de schouders van een beul geworpen,
hangt alsof het al dood is.
Maar ze glimlacht in het licht van de vlammen,
want de avond is nu aangebroken.
Aangekomen bij de Tiber,
alsof het een dier is dat vernietigd moet worden,
pakken ze haar en gooien haar vanaf de top van de brug in het donkere water.
Twee keer duikt ze weer op,
zinkt dan zonder een kreet.'
[4/3/44]
Reacties
Een reactie posten